Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Dat gij [7]niet ingaat tot deze volken: deze, die overgebleven zijn bij ulieden; [8]gedenkt ook niet aan den naam hunner goden, [9]en doet er niet bij zweren, en dient hen niet, en buigt u voor die niet; 7. Dat is, maakt u niet gemeenzaam met hen. Want die met pik omgaat, die wordt daarvan besmet. Eenigen verstaan dit alzo, alsof den Israelieten verboden werd met die volken te huwelijken. Zie onder, vs.12. 8. Anders, maakt geen gewag van den naam hunner goden. 9. De zin is: Zweert niet bij de goden der heidenen, en doet er ook anderen niet bij zweren. Zie Ex.23:13; Deut.12:3; Ps.16:4.